Wijzigingen aan de vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing opleidingen
Sinds 1 januari 2021 kan de werkgever genieten van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor opleidingen wanneer aan tal van voorwaarden is voldaan.
De vrijstelling bedraagt 11,75% van het totaal van de belastbare bezoldigingen van alle werknemers die in de betrokken periode voor de vrijstelling in aanmerking komen.
Meer informatie vindt u terug in de Nieuwsflashen van 13 december 2020, 15 januari 2021 en 19 maart 2021.
Vanaf 1 januari 2022 worden een aantal aanpassingen doorgevoerd aan deze vrijstelling.
6 maanden tewerkgesteld betekent ononderbroken tewerkgesteld
Vooreerst wordt in de gewijzigde voorwaarden bepaald dat de 6 maanden tewerkstelling bij de werkgever ononderbroken moet zijn. Oorspronkelijk was dat nog niet het geval.
Niet meer voor sportbeoefenaars
Vanaf nu komen enkel de werknemers in aanmerking die geen sportbeoefenaar zijn (zoals bedoeld in art. 275/6 van het WIB).
Meerdere opleidingen worden mogelijk
Voortaan kunnen meerdere opleidingen in aanmerking komen voor de vrijstelling en is de vrijstelling niet meer beperkt tot één opleiding.
Minimale duurtijd in uren i.p.v. dagen
Vanaf nu moeten de opleidingen in hun geheel een minimale duurtijd van 76 uren hebben (voorheen 10 dagen).
Ook de minimale duurtijd voor kleine vennootschappen wordt voortaan in uren uitgedrukt i.p.v. in dagen (5 dagen wordt 38 uren).
Er wordt bovendien verduidelijkt dat de minimale duurtijd, die wordt verminderd naar verhouding tot de arbeidsregeling van de betrokken werknemer, deze is die van toepassing is op de dag waarop de laatste opleiding werd beëindigd.
Maximum 10 periodes wordt maximum 10 bezoldigingen
Vóór 1 januari 2022 kwamen er maximum 10 ononderbroken periodes (waarin de opleiding werd gevolgd) in aanmerking om de vrijstelling te berekenen. Vanaf 1 januari 2022 wordt er bepaald dat een bezoldiging niet in aanmerking komt voor de toepassing van de vrijstelling wanneer deze reeds 10 keer eerder door dezelfde werkgever werd opgenomen als basis voor de vrijstelling.
Beroepskost wordt kost gedragen door de werkgever
Vóór 1 januari 2022 moest de opleiding een beroepskost zijn in hoofde van de werkgever. Vanaf 1 januari 2022 stelt de wet dat de volledige kost van de opleiding, alsook de volledige loonkost (wanneer de opleiding tijdens de werktijd wordt gevolgd) door de werkgever moet worden gedragen.
Het is dus niet meer voldoende dat de kost als een beroepskost wordt beschouwd, ze moet ook effectief door de werkgever gedragen zijn.
Inwerkingtreding
De hierboven vermelde wijzigingen gelden voor de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2022 worden betaald of toegekend.
Bron:
- Wet 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 28 januari 2022, 7606.
Dit bericht delen: