Hoezo? Geen bijzondere bijdrage voor inzetbaarheidsverhogende maatregelen op heden
In het kader van het eenheidsstatuut werd aan de sectoren vijf jaar de tijd gegeven om in een alternatieve invulling te voorzien van de opzeggingstermijn of -vergoeding ten belope van 1/3 ervan.
Deze gecontesteerde maatregel voorzag dat een deel van de opzeggingstermijn of –vergoeding door de sectoren ingevuld moest worden door maatregelen die de ontslagen werknemer moesten helpen om terug op de arbeidsmarkt te komen. Denk hierbij aan het volgen van outplacement, gerichte opleidingen en de bijstand van de dienst voor arbeidsbemiddeling.
De toepassing van de inzetbaarheidsverhogende maatregelen mocht er in geen geval toe leiden dat de opzeggingstermijn of de opzeggingsvergoeding lager werd dan 26 weken, met andere woorden:
- 2/3 van de opzeggingstermijn / opzeggingsvergoeding moet worden gepresteerd / uitbetaald, met een minimum van 26 weken;
- 1/3 van de opzeggingstermijn / opzeggingsvergoeding kan vervangen worden door maatregelen uitgewerkt in de sector.
De wet stelde dat de outplacementbegeleiding, wanneer van toepassing, een onderdeel vormde van de 1/3 inzetbaarheidsverhogende maatregelen.
Toepassing voorziene sanctie uitgesteld
Om werkgevers en werknemers ertoe aan te zetten om daadwerkelijk maatregelen te nemen gericht op de verhoging van de inzetbaarheid, voorzag men vanaf 1 januari 2019 een bijzondere RSZ-bijdrage indien het ene deel van het ontslagpakket (opzeggingstermijn / opzeggingsvergoeding) in zijn geheel zou bestaan uit een opzeg of vergoeding en dus geen andere inzetbaarheidsverhogende maatregelen zou bevatten.
De bijdrage, zijnde 1 % voor de werknemer en 3 % voor de werkgever, zou berekend worden op het loon voor het deel van de opzeggingstermijn dat minimum boven de 26 weken is gelegen en voor zover deze 1/3 van het ontslagpakket vertegenwoordigt.
Omwille van het uitblijven van cao’s, zal de RSZ op heden niet overgaan tot het innen van deze bijdrage.
Bron:
Dit bericht delen: